UBO regeling; VEUO inbreng re uitzondering beursfondsen en 100%-dochtermaatschappijen
Er is wetgeving in de maak die een nadere uitwerking geeft van de Europese regels ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (de 4e Anti-witwas Richtlijn).
Deze regelgeving voorziet er o.a. in dat rechtspersonen hun uiteindelijk belanghebbende ("UBO") moeten identificeren.
Dat betreft, kortgezegd, een aandeelhouder-natuurlijk persoon met een belang van meer dan 25%. De VEUO heeft bepleit dat beursondernemingen en dochtermaatschappijen moeten worden vrijgesteld.
De VEUO heeft eerder al op twee publieke consultaties gereageerd, namelijk (i) de consultatie Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden en (ii) de consultatie Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. Daarbij is uitdrukkelijk bepleit dat beursondernemingen, en hun dochtermaatschappijen, die al zeer transparant zijn, vrijgesteld zouden moeten worden van het vereiste een UBO aan te wijzen omdat dit aanleiding geeft tot veel verwarring en misverstanden.
Aan deze wens en de onderliggende argumenten is door de wetgever gehoor gegeven onder verwijzing naar de eerdere VEUO reactie (p. 29 van het ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018). Artikel 3 van het besluit geeft een nadere invulling van de UBO-definitie.
In datzelfde artikel worden beursgenoteerde vennootschappen en "100 procent dochtermaatschappijen" uitgezonderd van de regeling die geldt voor vennootschappen om een UBO te moeten aanmerken.